
Er woedt een vreemde strijd in de Belgische politiek. Geen strijd tegen armoede, woononzekerheid, onhoudbare begrotingstekorten of geopolitieke afhankelijkheid. Wel een strijd van politici tegen elkaar, gevoerd in het volle daglicht, onder het toeziend oog van een steeds meer murw geslagen bevolking. In de coulissen kreunt de rechtsstaat onder structureel beleidstekort, maar op het toneel woedt een gevecht van symbolen en persoonlijkheden. Het debat is geen instrument meer, maar decor.
De recente interpellaties van ministers Annelies Verlinden en Jan Jambon zijn geen op zichzelf staande incidenten. Ze zijn symptomen van een politiek klimaat waarin het afvangen van vliegen belangrijker is geworden dan het oplossen van problemen. De gevolgen daarvan zijn ernstig. Niet alleen voor het vertrouwen in de politiek, maar ook voor de capaciteit van onze instellingen om langetermijnbeleid te voeren in een complexe wereld.
De ministers als mikpunt: een symptoom van partijpolitieke fixatie
Annelies Verlinden kwam onder vuur te liggen na de onthullingen over een discriminatie kwestie van een partijgenoot. Jan Jambon werd in de Kamer zwaar aangepakt over een lezing van zijn kabinetchef. In beide gevallen viel op hoe snel het debat zich verwijderde van de feiten, om te ontsporen in een ritueel van beschuldiging, morele verontwaardiging en insinuatie. Niet wat er feitelijk fout liep stond centraal, wel wie zich politiek kon profileren als de luidste criticus.
Deze hyperpersoonlijke aanpak van politieke verantwoordelijkheid creëert een pervers systeem: in plaats van gezamenlijk het institutioneel falen aan te pakken — bijvoorbeeld het gebrek aan digitale weerbaarheid of de budgettaire uitdagingen — verschuift de aandacht naar het beschadigen van de minister in kwestie. De politicus wordt de schuldige, niet het systeem dat hij of zij erfde of bestuurt.
Dat heeft een verlammend effect. Ministers worden risicomijdend, beleidsmakers vermijden structurele hervormingen, en parlementaire controle verandert in parlementair theater. Verantwoording wordt een spel van posities, niet van inhoud.
De 100 km/u-discussie als bliksemafleider
Het voorstel om de maximumsnelheid op snelwegen te verlagen tot 100 km/u is een klassiek voorbeeld van hoe een relatief secundair voorstel tot een nationale polemiek kan uitgroeien. Op zich is het debat legitiem: snelheid, veiligheid en klimaat zijn reële maatschappelijke uitdagingen. Maar in de manier waarop het debat werd gevoerd — via media-opstootjes, frontale afwijzing, demagogische taal over “betutteling” en “autopest” — werd het ontaard tot cultuuroorlog in plaats van beleidsdiscussie.
De kern van het voorstel ging verloren. Wat overbleef, was een carrousel van reacties die het politieke middenveld bezighield, terwijl de begrotingsput dieper wordt, het tekort aan opvangplaatsen escaleert, en de woningnood de maatschappij verder uit balans brengt.
Het debat rond 100 km/u toont hoe gemakkelijk politici een symbool kunnen gebruiken om hun “smaak” of “stijl” te etaleren, in plaats van hun visie op beleid te verduidelijken. In dit theater geldt: wie niet meegaat in de morele verontwaardiging, wordt gezien als ‘zwak’, ‘wereldvreemd’ of ‘elitair’.
Stakingen als politiek wapen: van recht naar schaakzet
Ook stakingen ontsnappen niet aan deze logica. In plaats van sociale acties te begrijpen als signalen van structurele malaise — over lonen, werkdruk, publieke investeringen — worden ze geïnstrumentaliseerd als aanval of verdedigingslinie in partijpolitieke strijd.
De zeer geleidelijk aanpassen van een pensioenen aan militairen, de magistraten, de ambtenaren werd opgevoerd als reden om deel te nemen aan een algemene staking. Het werd niet opgevat als politieke solidariteit of institutioneel precedent, maar als machtsstatement binnen een ideologisch veld. Tegenstanders spraken van “politieke recuperatie van de magistratuur”, voorstanders zwegen over de fundamentele vraag: Waarom is er zó veel nood aan stakingen?
Wat onder de radar bleef: dat stakingen vaak voortkomen uit een structureel onvermogen van de politiek om betrouwbaar en langetermijngericht sociaal beleid te voeren. Politici gebruiken stakingen als aanvalswapen of schild, maar weigeren in te zien dat hun eigen stilstand ze veroorzaken.
Wat wél aandacht vraagt: de onzichtbare crisis van verantwoordelijkheidsverwaarlozing
Tegen deze achtergrond is het verbijsterend dat fundamentele beleidsvraagstukken systematisch uit beeld verdwijnen. België stevent af op een begrotingstekort dat structureel ver boven 3% van het bbp ligt, een scenario dat niet alleen Europese begrotingsregels overschrijdt, maar ook de politieke bewegingsruimte van de nieuwe regering ernstig bedreigt.
Tegelijkertijd is er de woningcrisis: betaalbare woningen verdwijnen, sociale woningen worden onvoldoende gebouwd, en steden vergrendelen zich in ruimtelijk en fiscaal beleid dat segregatie bevordert. Voeg daarbij de opvangcrisis, waarin mensen op wachtlijsten zonder opvang of zorg terechtkomen, en het wordt duidelijk: het zijn de stille crisissen die onze samenleving ondermijnen, niet de luide parlementaire twisten. Drugsgeweld overspoeld de straten. Verloren lopende jongeren geven zich over aan baldadigheden. Maar elkaar vliegen afvangen is een veel leukere hobby!
De geopolitieke onrust — van Oekraïne tot Gaza, van Taiwan tot migratiestromen — vraagt om doordachte buitenlandse politiek, versterking van de veiligheidscapaciteit en diplomatieke intelligentie. Maar wie hoorde de voorbije weken een coherent pleidooi in die richting? Wie zag de oppositie samen plannen smeden voor strategische energievoorziening of Europese defensiesamenwerking? Neen, aanvallen van de ander lijkt effectiever dan structureel samenwerken voor een sterkere toekomst.
Waarom dit gebeurt: de logica van media, verkiezingen en schaduwbestuur
Het is te eenvoudig om dit alles toe te schrijven aan de onkunde of de slechtheid van politici. De huidige politieke cultuur is het gevolg van structurele prikkels:
- De mediastructuur beloont conflict boven nuance, snelheid boven verdieping;
- Het partijensysteem maakt coalitievorming afhankelijk van permanente profilering;
- Verkiezingslogica dwingt politici tot standpunten die scoren op de korte termijn;
- De technocratische parallelstaat schuift echte beslissingen steeds vaker door naar taskforces, kabinetten en experts, die buiten het publieke debat opereren.
Het resultaat is een politiek die doet alsof ze debatteert, lijkt te besturen, maar in wezen vooral communiceert. In dat vacuüm verdwijnen de diepere verantwoordelijkheden van het ambt.
Conclusie: van politiek theater naar republikeins plichtsbesef?
Wat België nodig heeft, is geen nieuwe partij, geen nieuwe moraal, geen nieuw symbool. Wat het nodig heeft, is een herwaardering van politieke verantwoordelijkheid als plicht: het besef dat verkozen zijn betekent dat men optreedt als hoeder van het algemene belang, niet als gladiator in een arena.
Dat begint met het opnieuw richten van de blik: van de tegenstander naar de taak. Van het schandaal naar het systeem. Van het incident naar het beleid.
De echte strijd is niet die gevoerd wordt tegen Jambon en Verlinden, tussen stakingen en sociaal beleid, tussen links en rechts. De echte strijd is die tussen verantwoordelijkheid en vluchtgedrag. Tussen structurele moed en spektakelpolitiek. Tussen bestuur en vertoon. Een visie belichaamd door onze eerste minister (goddank dat we hem nog hebben), nu maar hopen dat zijn attitude besmettelijk is.
Het is tijd om weer voor bestuur te kiezen.
Lees ook de bijdrage over de patstelling in Brussel
Geef als eerste een reactie