
Er heerst een hardnekkige mythe in onze samenleving. Ze wordt herhaald in toespraken, gesuggereerd in reclames, gefluisterd in klaslokalen en geschreeuwd op sociale media. Ze gaat als volgt:“Iedereen heeft gelijke kansen.”
Het is een geruststellende gedachte. Een die verantwoordelijkheden wegneemt en prestaties veredelt. Want als iedereen op nul begint, dan is elk succes verdiend, en elk falen eigen schuld. In zo’n wereld hoef je niet verder te kijken dan iemands bankrekening of diploma om te weten wie “het gemaakt heeft” – of wie het niet waard was. Het is het sprookje van de meritocratie, waar talent, inzet en doorzettingsvermogen vanzelf leiden tot erkenning.
Maar het is een sprookje dat steeds wranger smaakt naarmate je verder kijkt dan de façades van succes. Want de waarheid is: we starten helemaal niet gelijk. En we waarderen slechts één uitkomst echt: financieel gewin.
Waardering in euro’s
In onze maatschappij is er een stille maar allesbepalende maatlat waarmee we mensen meten: geld. Het bepaalt wie er mag spreken, wie invloed heeft, wie wordt gehoord, geloofd, bewonderd. Wie rijk is, wordt geacht slim te zijn, of minstens succesvol. Een fortuin is het ultieme certificaat van kunnen – ongeacht hoe het verworven is.
We applaudisseren voor de jonge ondernemer die in cryptomunten zijn miljoenen maakte, maar fronsen onze wenkbrauwen bij de sociaal werker die met moeite rondkomt. We prijzen de CEO die een bedrijf winstgevend maakte – zelfs als dat gebeurde door jobs te schrappen – en negeren de verpleegkundige die levens redt voor een minimumloon.
Aanzien is gereserveerd voor wie kapitaliseert. Niet voor wie zorgt, verbindt, onderwijst, koestert of nuanceert. Zeker niet voor traagheid of gewetensvolheid. En bovenal niet voor eenvoud.
Wat rest, is een samenleving waarin status volledig samenvloeit met financieel succes. De filosoof Michael Sandel noemt dit het tijdperk van de “tirannie van verdienste”: we geloven niet alleen dat succes verdiend is, maar ook dat het succes ons meer waard maakt als mens. Tegelijk verachten we het falen van anderen – niet als pech, maar als tekort aan karakter.
Het gevolg is dat we allemaal op jacht gaan naar datzelfde statussymbool: de zichtbare, meetbare, financiële bevestiging dat we ertoe doen. Zelfs wie idealistisch begint, voelt vroeg of laat de druk. Je moet het “waar maken”, en dat “waar” is bijna altijd in geld uit te drukken. De kunstenaar die toch maar een marketingjob aanneemt. Of de leerkracht die zich schaamt voor zijn salaris. En de jongere die geen studies kiest naar talent, maar naar toekomstig loon. We geloven dat we vrij kiezen, maar bewegen massaal richting dezelfde beloning: erkenning via geld.
De onzichtbare ongelijkheid
En daar komt het tweede luik van de illusie: we vertellen elkaar dat iedereen evenveel kans heeft om dat statussymbool te bereiken.
“Je moet gewoon je best doen.”
“Wie écht wil, die komt er wel.”
“Je bent je eigen grootste obstakel.”
Het klinkt motiverend – en dat is het soms ook. Maar het is tegelijk een vals bewustzijn, dat geen rekening houdt met de complexiteit van de menselijke startpositie. Want hoe gelijk zijn de kansen werkelijk als:
- het ene kind opgroeit met boeken en stilte, en het andere met schaarste en chaos?
- sommigen worden geboren in stabiele gezinnen, anderen in overlevingsstructuren?
- de ene leerling hulp krijgt van ouders en privéleraren, en de andere het zelf moet uitzoeken, in een taal die thuis niet wordt gesproken?
- sommigen fysiek of mentaal kwetsbaar zijn, terwijl anderen floreren op volle batterij?
We doen alsof intellectuele, emotionele en sociale vaardigheden eerlijk verdeeld zijn. Alsof iedereen toegang heeft tot dezelfde rust, zelfzekerheid, het zelfde kapitaal, opleiding, discipline of context. Maar dat is een fictie. In realiteit zijn er geen gelijke kansen.
Sommige mensen moeten hun hele jeugd vechten tegen wanorde, armoede, geweld of angst. Dit zijn onzichtbare hindernissen die het “maken” veel moeilijker maken. Andere mensen groeien op in omgevingen waarin alle energie naar ontwikkeling kan gaan. Waar falen opgevangen wordt, niet afgestraft. Wie dan later meer verdient, heeft wellicht ook meer gewerkt – maar bovenal meer ruimte gehad om dat werk te laten renderen.
Toch blijven we doen alsof succes enkel met verdienste te maken heeft. En erger nog: we geven pas erkenning aan wie die erkenning ook financieel kan verzilveren.
Het gelijkheidsdogma, maar er zijn geen gelijke kansen
Op ironische wijze is juist het geloof in gelijkheid verantwoordelijk voor de huidige hardheid. Doordat we doen alsof iedereen gelijk is, ontbreekt de bereidheid om naar ongelijkheid te kijken. Wie faalt, is dan automatisch lui, onintelligent, of ongemotiveerd. En wie klaagt, is een slachtofferrol-speler. En vooral, wie niet meekomt, is een last.
Het geloof in gelijke kansen wordt zo een dogma dat elke vorm van solidariteit of nuance verdacht maakt. Het is alsof empathie neerkomt op paternalisme. Alsof erkennen dat iemand anders begon met minder, hetzelfde is als hem onvrij verklaren. Alsof we niet én mensen kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid én tegelijk kunnen erkennen dat de lat voor sommigen gewoon hoger ligt.
In werkelijkheid is het erkennen van ongelijkheid juist een daad van rechtvaardigheid. Want alleen dan kunnen we anders gaan waarderen. Alleen dan kunnen we stoppen met het financieel gewin als enige maat voor betekenis.
Een andere waardeschaal
Het alternatief begint met het loslaten van de monocultuur van succes. We moeten afstappen van het idee dat alleen geld, macht en zichtbaarheid tellen. Waardering moet niet gebaseerd zijn op hoe luid iemand spreekt, of hoe veel iemand verdient, maar op bijdrage aan het geheel. En dat betekent dat we opnieuw moeten leren kijken naar het onzichtbare werk, het stille dragen, het zachte zorgen, het eenvoudige leven zonder schijn.
Dat is moeilijk in een wereld waar alles wordt gemeten in rendement. Waar zelfs goed doen moet “opschalen” en “impact” moet hebben. Waar kwetsbaarheid geen ruimte krijgt, tenzij ze inspireert of monetariseerbaar is. Maar precies daarom is het noodzakelijk.
Misschien moeten we een samenleving nastreven waarin het niet heldhaftig is om je op te werken ten koste van anderen, maar eervol om anderen mee omhoog te trekken. Waarin de maatstaf niet is hoeveel je bezit, maar hoeveel je deelt. Niet hoeveel je presteert, maar hoeveel je betekent. Niet hoeveel je opbrengt, maar hoeveel je achterlaat aan goedheid, zorg, rust of wijsheid.
Dat vereist dat we opnieuw leren waarderen in meer dan euro’s. Dat we het lef hebben om mensen te erkennen die niet winnen in het huidige spel, maar wel waarde toevoegen op manieren die het systeem niet meet. En het vergt vooral dat we de moed opbrengen om te twijfelen aan de mythe van gelijke kansen, niet om minder te verwachten van mensen, maar om meer van onszelf.
Geef als eerste een reactie